Aanvullende verzekeringen raken steeds meer ingeburgerd

Steeds meer werknemers hebben één of andere vorm van aanvullende verzekering via hun werkgever. Een hospitalisatieverzekering en aanvullend pensioen zijn de meest wijdverspreide voorbeelden. Omdat die aanvullende voordelen vaak complex gereglementeerd zijn, kloppen nogal wat mensen met vragen aan bij hun vakbond. Graag gedaan, uiteraard!

Chris Van Zeghbroeck is binnen het ACV gespecialiseerd in de materie. Ze krijgt niet alleen steeds meer vragen op haar bord, ze zit ook mee aan tafel met werkgevers en verzekeraars om de aanvullende voordelen vorm te geven. “We houden graag mee de pen vast. Want aanvullende voordelen zijn een belangrijk deel van de arbeidsovereenkomst van een groeiende groep werknemers. En de bijdrage die je werkgever betaalt, is loon. Het spreekt dus voor zich dat we ons betrokken voelen. Bovendien zijn de regeltjes en kleine lettertjes soms zo juridisch of technisch dat een gemiddelde werknemer er te weinig van begrijpt. Dan is het aan ons om onze leden op dat vlak bij te staan.”

Er was een tijd dat vakbonden zich principieel verzetten tegen aanvullende verzekeringen. Nu niet meer. Wat is er veranderd?

Van Zeghbroeck: “We blijven nog altijd een sterke sociale zekerheid als basis zien. Dat is nog altijd het beste instrument om mensen sociaal en solidair te verzekeren tegen tegenslagen of voor hun oude dag. Maar de uitkeringen van de sociale zekerheid zijn beperkt.. En er wordt nog altijd verder op beknibbeld door onze overheid. Maar we voelen dus ook wel de noodzaak om ook die aanvullende pijler mee vorm te geven.”

Hoe zijn jullie daarbij betrokken?

Van Zeghbroeck: “Daar zit nogal wat variatie op. Bij hospitalisatieverzekeringen zijn we nauwelijks betrokken. Maar bij de aanvullende pensioenen wel. In een aantal sectoren zitten we mee aan tafel om sectorplannen vorm te geven. Vooral in de paritaire comités voor de arbeiders zijn die talrijk. En meestal relatief eenvoudig. Het gaat dan om een vast percentage van het loon dat in het sectorplan wordt gestopt. Voor bedienden zijn er minder sectorplannen, maar worden de afspraken meestal per onderneming gemaakt al is de non-profit een belangrijke uitzondering, met een uitgewerkt sectorplan. Op ondernemingsvlak zijn de afspraken vaak veel complexer. Ook daar zitten we mee aan tafel. Maar om een misverstand uit de wereld te helpen: arbeiders zijn zeker niet altijd minder goed af dan bedienden.  Omdat bedienden meestal niet kunnen terugvallen op een sectorafspraak, hebben ze vaak zelfs géén aanvullend pensioen in kleine ondernemingen. Want individuele werkgevers zijn nooit verplicht om het aan te bieden. Grote bedrijven voorzien gemakkelijker een pensioenplan voor bedienden. Hun arbeiders vallen meestal onder een sectorplan.”

Ik hoor je spreken over arbeiders en bedienden. Dat verschil was toch weggeveegd?

Van Zeghbroeck: “Dat klopt. Maar op vlak van aanvullende pensioenen is de gelijkschakeling nog altijd niet afgerond. De onderhandelingen zitten nu op sectorniveau. Nadien komen de ondernemingen aan de beurt. Tegen 2030 moeten alle verschillen uitgevlakt zijn. Dat wordt niet eenvoudig. Om een voorbeeld te geven: in paritair comité 200, het grootste paritair comité voor bedienden, moet geharmoniseerd worden met achtentwintig paritaire comités voor arbeiders! Overal zijn de afspraken anders. Dat op één lijn trekken is geen sinecure. Zeker niet omdat de loonnorm niet toelaat dat de lonen stijgen. En daar worden ook de premies voor aanvullend pensioen bijgerekend. De premies voor sociale plannen vallen wel buiten de loonnorm, maar werkgevers zijn niet zo happig om die in te voeren. Voor de werkgevers in de ondernemingen betekent harmonisatie vooral een gelijkschakeling naar beneden. Maar dat zien wij natuurlijk anders. Ik verzeker je: die gesprekken verlopen moeizaam.”

Naast arbeiders en bedienden zijn er ook kaderleden. Moeten ook hun voorwaarden mee geharmoniseerd worden?

Van Zeghbroeck: “Nee. Voor kaderleden mogen er andere regelingen blijven bestaan. Maar de vraag is altijd wie al dan niet ‘kaderlid’ is. Die scheidslijn is niet heel helder. We krijgen veel vragen van werknemers die op objectieve gronden aanspraak maken op dat statuut, maar desondanks bediende zijn.”

 

“Het spreekt voor zich dat je met vragen bij ons terecht kan”

 

Met welke vragen komen leden bij jullie aankloppen? En hoe gaan jullie daarmee om?

Van Zeghbroeck: “We krijgen veel vragen van werknemers in kmo’s. Daar is geen vakbond en nemen werkgevers soms wel een loopje met hun wettelijke verplichtingen. Ze zetten de betalingen plots stop, beloofde aansluitingen blijven uit… Ook nogal wat werknemers met een variabel loon vragen ons of de berekening van hun bijdrage klopt. En we merken ook dat verzekeraars soms werknemers met een psychische ziekte discrimineren in de aanvullende ziekteverzekering. Dat mag niet, heeft de rechter onlangs bevestigd. Maar toch gebeurt het nog. In het verleden hoorden we ook vaak dat jongere werknemers tot 25 jaar of werknemers met een tijdelijk contract werden uitgesloten van aanvullend pensioen. Maar ook dat is intussen verboden. Die pluim steek ik graag op onze eigen hoed, want daar hebben we als vakbond zwaar op gewogen.”

Begrijp ik het goed dat jullie vanuit individuele vragen van leden proberen zo veel mogelijk collectieve oplossingen te vinden?

Van  Zeghbroeck: “Inderdaad. We helpen leden individueel verder, maar proberen ook structureel de regels en afspraken te verbeteren. Zo ijverden we al jaren om de overlijdensdekking die voorzien is in het aanvullend pensioen, ook te garanderen voor wie niet meer in actieve dienst is op het moment van overlijden. Want vaak gaat daar een ziekteperiode aan vooraf en is je arbeidsovereenkomst geschorst. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat er in die gevallen geen overlijdensdekking wordt uitbetaald. Maar toch is het vaak zo. Door ons vakbondswerk kan je nu in een aantal gevallen zelf de premie betalen en zorgen voor een overlijdensdekking . Maar nog beter is natuurlijk dat de werkgever dat doet, of daar een verzekering voor afsluit. Dat kan perfect. Tijdens corona is dat tijdelijk gebeurd. Wij hebben daarin na jarenlange onderhandelingen kleine successen geboekt, maar wensen de zwakke positie van langdurig zieken wettelijk nog beter te verankeren.”

Vaak weten mensen ook niet echt hoe de vork precies aan de steel zit.

Van Zeghbroeck: “Dat klopt. We zetten daarom ook volop in op meer transparantie. Je kan van mensen niet verwachten dat ze een polis van 30 pagina’s vol juridisch jargon doornemen en begrijpen. Daarom hebben de sociale partners er in samenwerking met Sigedis voor gezorgd dat je de informatie over je aanvullend pensioen ook helder terugvindt op mypension.be. En vanaf 2026 wordt je werkgever ook verplicht om je een helder aansluitdocument te bezorgen waar in begrijpelijke taal staat uitgelegd waar je recht op hebt. Wat zegt de polis over jouw overlijdensdekking? Wat bij tijdskrediet? Ook die info komt dan op mypension.be.”

Is er in het aanvullend pensioen ook een genderkloof?

“Zeker. Uit recente cijfers blijkt dat mannen gemiddeld dubbel zoveel aanvullend pensioen hebben dan vrouwen. En slechts 48% van de vrouwen heeft er recht op, terwijl dat bij mannen 66% is. Dat heeft alles te maken met het feit dat mannen gemiddeld hogere lonen hebben en vrouwen meer deeltijds werken. Maar bovendien werken vrouwen meer in sectoren zonder, of met minder gunstige aanvullende pensioenregeling. Bijvoorbeeld in de zorgsector staat die nog veel minder ver. En dat is een bij uitstek vrouwelijke sector. Er is dus nog werk aan de aanvullende pensioenen.”

Auteur: Jan Deceunynck | Afbeelding: Daniël Rys